Teuge, September 2008 – Bij ons in het dorp is het één keer per jaar braderie. Het centrum van het dorp staat dan vol met tentjes van de lokale middenstand, waarin leuke spelletjes voor de kinderen en veel bier in plastic bekertjes voor de ouderen. Groot middelpunt van de braderie is de pompoenen wedstrijd. Bij dit evenement krijgt de kandidaat die het afgelopen seizoen de grootste pompoen heeft gekweekt een leuke prijs, samengesteld door diezelfde middenstand. Een doosje paperclips van de boekhandel, een kersenvlaai van de banketbakker, 5 ons rundergehakt van de slager etc etc. Maar de grootste prijs die het hele jaar wordt gekoesterd is natuurlijk “De Eer” en een mooie gegraveerde bronzen plaquette.
In de loop der jaren heeft de pompoenen wedstrijd zich ontwikkeld tot een jaarlijks terugkerende mijlpaal in het leven van de jeugd alhier. Tientallen kindertjes beginnen in het voorjaar met het planten van hun winnaar. Onder de bezielende leiding van hun ambitieuze ouders groeit de vrucht tot steeds groter omvang. Het pompoenen plekje in de tuin is tot streng verboden gebied verklaard voor vriendjes en vriendinnetjes. Spionage ontaardt in hooglopende burenruzies. Maand na maand wordt het gedrocht gekoesterd en gepamperd. Beschermd tegen de zon en slechte weersinvloeden. En in droge tijden mogen de kindertjes gewapend met gietertjes en emmertjes de eer van de familie gaan redden. Elke dag wordt de omvang genoteerd in papa’s spreadsheet waarna een mooie grafiek over de voortgang tevoorschijn kan worden getoverd.
Zoals gezegd, het was een jaarlijks terugkerend hoogtepunt. Totdat mijn vriend Rinus zich ermee ging bemoeien. Vriend Rinus is een knutselaar. In de schuurtjes achter zijn huis wordt dag en nacht geknutseld aan oude auto’s, motoren en wat dies meer zij. Met een stompje sigaar op zijn lip struint Rinus dag in dag uit getooid in hopeloos vervuilde overall op zijn erf. Als hij niet aan het knutselen is dan werkt hij op het land. Zijn boomkwekerijtje zorgt met name tegen kerstmis voor het levensonderhoud. Vriend Rinus weet wat bemesten is. Rinus weet wat goeie en slechte grond is. Logisch dus dat Rinus twee jaar geleden ook eens een pompoen plantte.
Braderie 2001. Vrijdagmiddag. Zo rond de klok van drie verzameld zich een publiek op het dorpsplein. De omroeper vraagt alle deelnemers met hun pompoenen voor de dag te komen. Ze worden rondom de grote feesttent uitgestald, waarna een deskundige jury aan de hand van het exacte gewicht een winnaar bekend zal maken. Vol verwachting worden de pompoenen aangebracht door de glunderende kindertjes. Zijn de pompoenen te zwaar of de kindertjes te klein, dan is papa daar om een handje te helpen. Er lijkt geen vuiltje aan de lucht, en gaandeweg komen er steeds meer pompoenen rondom de tent te liggen. Sommigen zijn nog redelijk klein, maar de besten zijn wel 50 centimeter in doorsnee en bijna niet te tillen. Pappa zweet ervan. Studenten van een lokale Muziekschool spelen wat lichte instrumentale muziek ter vermaak van de bezoekers.
En dan gebeurt het. Vanachter het publiek ontstaat wat consternatie wanneer daar luid wordt getoeterd. Het publiek wijkt als de Rode Zee voor Mozes terwijl Rinus zijn walmende Mercedes op leeftijd vakkundig achterwaarts richting partytent manoeuvreert, het stompje sigaar in zijn mondhoek en zijn ranzige petje ietwat scheef op zijn hoofd. Achter de Mercedes hangt een aanhanger. Rinus stapt uit, laat de klep van de aanhanger neer en trekt de oude paardedeken van zijn pompoen. En een pompoen is het. De doorsnee is zeker een dikke meter, en hij is fel oranje met wat groene strepen. Het ding lijkt weggepakt uit een idyllisch sprookje waar het eerst als koets heeft dienstgedaan. De afmetingen heeft het in ieder geval. Samen met wat sterke mannen haalt Vriend Rinus de pompoen van de aanhanger. Een klein traantje rolt van een roze wangetje en maakt een klein nat plekje op het schattige gele zomerjurkje van een klein meisje. Meer traantjes zullen volgen. Tussen de ouderschare wordt wat gemompeld. “Niet eerlijk”. “Belachelijk”. “Spelbreker”. Het deert Rinus niet echt. Hij rijdt zijn Mercedes een straat verder en komt terug om de jurering bij te wonen.
Voor de vorm gaat de jury toch nog aan het werk. De paar grootste van de andere pompoenen worden toch nog gemeten en gewogen, maar het staat allemaal in geen verhouding tot het monster dat zojuist door Rinus afgeleverd is.
“Ik heb er nog een thuis, die is wat groter, maar deze is mooier hoor.” fluistert Rinus tegen zijn buurman.
Bij de uiteindelijke prijsuitreiking wordt opvallend weinig geapplaudiseerd. Maar de glunderende Rinus heeft er niet minder plezier om. Lachend stapt hij met prijs, plaquette en “De Eer” in zijn Mercedes en vertrekt huiswaarts, het murmelende publiek achterlatend in een vette ondoordringbare dieselwalm waaruit her en der wat kindergeschrei klinkt.
In 2002 voltrekt zich min of meer hetzelfde. Weer komt hij als een van de laatsten aan met zijn aanhanger, waarop een pompoen, nog groter als zijn voorganger van het afgelopen jaar. Er wordt nu duidelijk geklaagd, en vrijwel niet meer geapplaudisseerd als Rinus zijn prijs in ontvangst neemt.
In het voorjaar van 2003 krijgt Rinus een officieel schrijven van de Commissie Braderie 2003, middels een sierlijke krul ondertekend door de Burgemeester van het dorp. Hierin wordt Rinus verzocht om redenen van sportiviteit af te zien van deelname aan de Pompoenen wedstrijd 2003. Deze brief nu hangt ingelijst bij Rinus boven de haard, samen met twee bronzen plaquettes en wat fotootjes.
“De Eer” is permanent binnengehaald in Huize Rinus.