Het hele verhaal gaat eigenlijk over een ‘vliegtuigmonteur’ die ik in het begin van mijn carrière leerde kennen en die me voor een groot deel daarna bleef achtervolgen. Laten we hem Jan noemen. Jan was niet al te snugger. Bovendien behept met twee linkerhanden dus dat maakte zijn leven als vliegtuigmonteur er niet makkelijker op. Wel kon hij goed praten. Hij had de babbel zogezegd. En dat bleek voldoende om elke keer toch weer een nieuw baantje binnen te slepen wanneer hij door een tot wanhoop gedreven baas op straat was gesmeten met de woorden “EN NOOIT MEER TERUGKOMEN !!!”.
Als ik me goed herinner leerde ik hem voor het eerst kennen toen hij werd aangesteld als chef-monteur bij het bedrijf waar ik destijds werkte, zo’n vijfentwintig jaar geleden. Binnen een paar maanden wist hij door middel van een aantal formidabele fuck-ups het voor iedereen duidelijk te maken dat hij compleet ongeschikt was voor de functie. Dankzij zijn babbel mocht hij toch zijn werk voortzetten, ware het dan als normaal monteur. Ik geloof dat ze hem uiteindelijk de laan uitstuurden toen iemand hem in de weer zag met een stanley mes. Daarmee sneed hij afplak tape weg vanonder een laag hard geworden kit. Op een met goudfilm verwarmde voorruit ($30,000 USD) van een Beech King Air.
Jaren later kwam ik hem weer tegen. Op hetzelfde vliegveld, maar deze keer werkend voor een klein onderhoudsbedrijfje dat blijkbaar nogal wanhopig was qua mankracht. Ikzelf was op dat moment freelancer en werd van tijd tot tijd ingehuurd om bij te springen. Het bedrijfje was net begonnen, opgezet door een oldtimer monteur met een oorlogsverleden die eigenlijk 30 jaar geleden al met pensioen had moeten gaan. Laten we hem Opa noemen. Ondergebracht in een relatief nieuwe hangaar op het vliegveld deden ze het onderhoud voor één van de grootste vliegbedrijven op het vliegveld. Let wel, we hebben het hier over kleine vliegtuigjes. Cessna 172’s en meer van dat spul. Maar ze hadden er voldoende dus het was er altijd druk. Opa had zijn best gedaan. Hij had de hangaar voorzien van alle noodzakelijke apparatuur en gereedschap. Tenminste 60 TL-balken aan het plafond zorgden voor een gelijkmatige verlichting van de werkvloer. Prima geregeld.
Op een goeie dag had Jan een klusje. Binnen stond een Partenavia P68-C, een twee-motorig zakenvliegtuigje waarin ik later in mijn leven nog eens vele uren zou vliegen als survey navigator. Maar da’s een ander verhaal. De linkerband van het hoofdlandingsgestel was nogal dunnetjes geworden en het werd tijd voor een nieuwe. Zo gezegd zo gedaan. Jan krikte de linkerkant van het vliegtuig op en haalde het wiel eraf. Door het ongelijke opkrikken stond het toestel behoorlijk scheef. Normaal gesproken is dit geen enkel probleem. Als je tenminste alle voorzorgsmaatregelen neemt. Zoals verifiëren dat de brandstofkraan niet in de stand ‘beide’ staat.
Maar laten we niet op de zaken vooruitlopen. Volstaat om te melden dat tot op dit moment alles nog ‘business as usual’ was en dat het werk nog volgens plan had kunnen verlopen. Ware het niet dat de klok richting vijven ging, en dat Jan bij zichzelf dacht “Ach, morgen weer een dag, het is mooi geweest voor vandaag…”
En aangezien Opa er niet was om hem op andere gedachten te brengen liet Jan zijn gereedschap vallen, borg zijn overall op, waste zijn handen, deed het licht uit en de toko op slot en ging naar huis om een heerlijke avond door te brengen met zijn lieftallige vrouw. Die heb ik nog eens ontmoet, die vrouw van hem. Nooit begrepen wat voor babbel hij moet hebben gehad om dat mooie schepsel voor het altaar te slepen. Maar da’s alweer een ander verhaal.
In de donkere hangaar wachtte de Partenavia, haar vleugels overhellend naar rechts. De brandstoftanks waren vol. Waren. Door het overhellen was in de rechter vleugeltank het brandstof niveau boven de ontluchtingspijp gekomen en stroomde aldus via de ontluchting uit de tank op de pas geverfde hangaar vloer. En omdat beide vleugeltanks met elkaar in verbinding staan als de brandstofkraan in de cockpit in de stand ‘beide’ staat werd alle weggelekte brandstof uit de rechtertank keurig bijgevuld vanuit de hogere linkertank. Enkele uren nadat Jan de deur achter zich had dichtgetrokken had de helft van de totale brandstof voorraad zijn weg gevonden naar de hangaarvloer.
De volgende morgen was Opa als eerste op het werk. In het halletje en kantoor hing de penetrante geur van Avgas (vliegtuigbenzine). Opa wist dat er iets loos was. Maar hij was niet voorbereid op wat hij zag toen hij de deur naar de nog duistere hangaar opendeed. De halve vloer van de hangaar was overstroomd met brandstof. Zijn oude hart hield het bijna voor gezien. Veteraan als hij was herkende hij direct de uiterst explosieve situatie waar hij nu opeens het middelpunt van was geworden. Avgas, en om precies te zijn de damp van Avgas is uiterst explosief. Het kleinste vonkje zou genoeg zijn om Opa uit zijn sloffen naar 30,000 voet te catapulteren, en waarschijnlijk direct door naar waar de engeltjes zingen en op hun harpjes tokkelen.
Voetje voor voetje schuifelde hij door het meer van brandstof op de vloer richting de grote hangaar deuren aan de overkant. Langzaam schoof hij de grendels van de deuren, één voor één, zo voorzichtig mogelijk om vooral geen vonk te maken. Net zo voorzichtig begon hij de deuren open te schuiven, centimeter voor centimeter, om zo frisse lucht de hangaar in te krijgen en het explosieve mengsel binnen te laten verwaaien. Hij was koud aan de tweede deur begonnen toen Jan de kleine deur uit de hal kwam binnenstappen.
“Môgge Opa ! …… woa, wat is hier aan de hand ???” riep hij terwijl hij op de lichtknop drukte.
Aan het plafond begonnen de 60 starters in de TL-buizen met veel blauw vonkvertoon ‘tik tik tik tik’ te doen. Opa werd lijkbleek. Alsof al het bloed uit zijn gezicht werd weggezogen. Zijn arme hart zou ter plekke de pijp aan Maarten hebben moeten geven, maar deed dat niet. Toen er geen explosie volgde kreeg Opa weer wat kleur. Van lijkwit naar gezond roze. Van gezond roze naar diep rood. Uit zijn ogen spuwde vuur, uit zijn oren kwam rook terwijl boven zijn hoofd een onweerswolk vorm kreeg. Het was nog een geluk dat Jan net even iets harder kon rennen dan Opa anders had het nog slecht af kunnen lopen met onze ‘vliegtuigmonteur’.
Ik hoef denk ik niet uit te leggen dat Jan niet lang daarna weer op zoek was naar een andere baan. Het laatste nieuws dat ik vernam is dat hij ergens werd aangenomen als Plannings Manager. Waar hij waarschijnlijk ook van de ene naar de andere blunder strompelt, maar tenminste vormt hij op die positie geen gevaar meer voor zichzelf en, nog belangrijker, voor de veiligheid van vliegtuigpassagiers.